Mannentaal en vrouwentaal                            

 

 

 

De afgelopen jaren is als een reactie op de emancipatiegolf uit de zeventiger jaren, veel onderzoek gedaan naar man|vrouw verschillen. Zo ook met betrekking tot het taalgebruik van mannen en vrouwen. Verbiest (1991) heeft aangetoond dat er sprake is van twee onmiskenbare verschillen tussen het taalgebruik van de seksen, te weten:

1.     De interactiepatronen tijdens gesprekken: "In gesprekken tussen een vrouw en een man interrumpeert de man de vrouw veel vaker dan omgekeerd . Ten tweede overlapt hij veel vaker de vrouw wanneer zij aan het woord is dan omgekeerd. Ten derde reageren mannen trager op de vragen van vrouwen en geven zij vaker een 'minimaal antwoord' als mmm. (...)

A: Hiermee in verband staat dat in gesprekken veel vaker wordt doorgegaan op de gespreksonderwerpen die de man aandraagt dan op die welke de vrouw aandraagt. In zulke gesprekken laten vrouwen veel vaker dan mannen blijken dat ze naar hun gesprekspartner luisteren en het met hem eens zijn door korte toevoegingen als Ja, wat leuk, gespreksondersteunende h mmm's en non-verbaal gedrag als knikken, hem aankijken en glimlachen. Verder stellen vrouwen veel meer vragen dan mannen. De taalsocioloog Fishman (1978) verzuchtte eens: 'At times I feit that all women did was ask questions'. Tijdens vergaderingen komen mannen over het algemeen veel vaker aan het woord dan vrouwen en als ze spreken, spreken ze bovendien nog langer (Willemsen 1988). Bovendien worden vrouwen ook in vergaderingen veel vaker geïnterrumpeerd dan mannen. Het grote verschil in interactiestrategie tussen vrouwen en mannen zou een verschil in opvatting over het doel van een gesprek zijn. Vrouwen wensen een gesprek op een pREBTtige manier gaande te houden. Mannen daarentegen zien het als een gebeuren waarin zij zelf in het middelpunt staan en waar het erom gaat hun mening naar voren te brengen. Zij lijken daarvoor in vrijwel alle culturen van de wereld dezelfde middelen te gebruiken: goeie moppen en verhalen vertellen, de gesprekspartner(s) tegenspreken en verbaal geweld gebruiken (beledigen, uitdagen, afkappen) (Maitz en Borker 1982). De sekseverschillen in interactiegedrag kunnen beschouwd worden als een symptoom van de ongelijke positie van mannen en vrouwen in onze maatschappij.

B: Het is voor beide partijen van belang er alert op te zijn. Bewustwording van deze verschillen kan bijdragen tot een beter begrip voor de andere sekse en - zo men wil -tot eliminatie van sekseverschillen in interactiepatronen. Lang niet iedereen vindt overigens dat dat nodig is (Tannen 1994). Diegenen die wel van mening zijn dat sekseverschillen in communicatiepatronen moeten verdwij­nen, zijn verdeeld over de vraag welke patronen dan gekozen moeten worden. Sommigen vinden dat de mannen zich maar aan de vrouwen moeten aanpassen (Trömel-Plötz 1994), anderen dat het omgekeerde moet gebeuren en weer anderen dat beide seksen naar elkaar toe moeten groeien (Luyer 1992)". (citaat van Tom Boves en Marinel Gerritsen uit hun boek: "Inleiding in de sociolinguïstiek").

2.     De mate van variaties op de standaardtaal die worden toegepast: "Behalve verschillen in interactiepatronen tussen vrouwen en mannen zijn er ook duidelijke sekseverschillen in aanpassing aan de standaardtaal. Daarvoor moet een onderscheid gemaakt worden tussen steden en het platteland. Uit tal van onderzoeken in grote steden blijkt dat vrouwen frequenter vormen uit de standaardtaal gebruiken dan mannen.  Behalve de normale stijlverschillen zien we dat in alle drie de onderzochte stijlen mannen meer Amsterdamse vormen (aangeduid met non-standaard) dan vrouwen gebruiken: vrouwen gebruiken vaker dan mannen een zuivere monoftongische [e] en [o], een stemhebbende [z] en ze spreken de [ei] minder monoftongisch uit. Uiteraard zien we ook hier de normale stijlverschuivingen . Dit seksepatroon lijkt symptomatisch voor steden te zijn. We vinden het niet alleen voor variatie op fonetisch niveau, maar ook voor variatie op morfologisch en lexicaal niveau (Schatz 1986, 1987). Op het platteland vinden we echter het omgekeerde patroon. Daar gebruiken over het algemeen de vrouwen meer dialectvarianten dan de mannen (Gerritsen 1985). Men moet zich echter realiseren dat door de toenemende verstedelijking en de opkomst van de moderne vervoers- en communicatiemiddelen het verschil tussen stad en platteland aan het afnemen is en het daarom te verwachten is dat in de toekomst de seksespecifieke taalpatronen op het platteland hetzelfde zullen worden als in de stad. (...) Vrouwen in de stad met een baan zouden meer standaardtaalvarianten gebruiken dan mannen omdat hun baan meestal een min of meer gebruik van de standaardtaal vereist, terwijl banen van mannen in dezelfde sociale klasse dat niet doen. Van een telefoniste of winkeljuffrouw wordt verwacht dat zij min of meer de standaardtaal spreekt, dat zij zich aanpast aan de klanten, maar dit wordt  niet van een bouwvakker of monteur verwacht! Vrouwen in de stad zonder een baan zouden meer standaardtaalvormen gebruiken dan mannen omdat ze alleen uiterlijkheden als taal en kleren hebben om te laten zien tot welke sociale klasse ze behoren. Mannen zouden niet van dat mechanisme gebruik hoeven te maken omdat uit hun werkkring toch wel blijkt van welke sociale klasse ze deel uitmaken. (...) Brouwer toetste ook nog een andere hypothese die vaak wordt aangevoerd om te verklaren dat vrouwen netter spreken dan mannen, namelijk dat dit komt doordat zij de kinderen grootbrengen en opvoeden. Ze zouden willen dat hun kinderen het beter hebben dan zijzelf en ze realiseren zich dat dit onder andere bereikt kan worden door hen in de standaardtaal op te voeden. Het gebruik van de standaardtaal bij vrouwen met kinderen zou bovendien nog extra gestimuleerd worden doordat ze via de school contact met de standaardsprekende wereld hebben. Ook deze hypothese werd bevestigd: vrouwen met kinderen spraken minder Amsterdams dan vrouwen zonder kinderen. Overigens had het hebben van kinderen ook weer effect op het taalgebruik van mannen: mannen met kinderen gebruikten meer varianten van het Standaardnederlands dan mannen zonder kinderen, maar ze spraken toch nog altijd Amsterdamser dan hun vrouwen". (citaat van Tom Boves en Marinel Gerritsen uit hun boek: "Inleiding in de sociolinguïstiek").

 

"Er is ook een anatomisch verschil in hersenbouw tussen vrouwen en mannen ontdekt dat dit sekseverschil in functiedifferentiatie kan verklaren. Een gedeelte van de hersenbalk (corpus callosum) dat de linker- en de rechterhersenhelft met elkaar verbindt, de isthmus, is bij rechtshandige vrouwen groter dan bij rechtshandige mannen. Omdat het corpus callosum het belangrijkste vezelkanaal is tussen de linker- en de rechterhersenhelft, zou het anatomische sekseverschil in dit orgaan er de oorzaak van kunnen zijn dat de hersenhelften van mannen meer functioneel gedifferentieerd zijn dan die van vrouwen (Witelson 1989:828). Hoe deze sekseverschillen in hersenbouw tot stand komen, is pas onlangs aan de orde gesteld. McKeever (1987) en Witelson (1989) suggereren dat ze een gevolg zouden zijn van verschil in hormonale geschiedenis tussen rechtshandige vrouwen en rechtshandige mannen. Deze gedachtegang wordt ondersteund door onderzoek naar de invloed van hormonen op de ontwikkeling van geslachtsverschillen in de hersenen van ratten. Swaab, Hofman en Fliers (1986) zeggen hierover: 'de aan- of afwezigheid van testosteron (mannelijk hormoon) gedurende de fase van snelle hersenontwikkeling bepaalt de differentiatie van de hersenen in mannelijke of vrouwelijke richting'. Fitch en anderen (1987) laten zien dat vrouwtjesratten die veel aan mannelijke hormonen zijn blootgesteld, een even klein corpus callosum hebben als mannetjesratten. Het feit dat het taalgebruik bij vrouwen door andere delen van de hersenen wordt beheerst dan bij mannen, impliceert natuurlijk niet dat dit ook perse moet resulteren in sekseverschil in taal. Naar ons weten heeft nog niemand een verschil in taal tussen vrouwen en mannen kunnen aantonen dat een duidelijk gevolg is van het sekseverschil in lokalisatie van het taalcentrum in de hersenen. Het is natuurlijk mogelijk dat verschillende besturingssystemen een zelfde resultaat opleveren. Gezien de cruciale rol van de hersenen in de perceptie en productie van taal is het echter a-priori onjuist te veronderstellen dat het sekseverschil in besturingssysteem niet een sekseverschil in taal tot gevolg zou kunnen hebben. Hier liggen nieuwe perspectieven voor het onderzoek naar sekseverschillen in taalgebruik.

Ten slotte moeten we nog op een ander biologisch sekseverschil wijzen waarvan gesuggereerd is dat het sekseverschil in taalgedrag en taalgebruik tot gevolg zou kunnen hebben: sekseverschillen in de hormoonhuishouding. Geslachtshormonen hebben een grote invloed op gedrag. Dochters van vrouwen die tijdens de zwangerschap mannelijke hormonen toegediend hadden gekregen, vertoonden een duidelijk mannelijker gedrag (agressiever, onafhankelijker, zelfverzekerder, individualistischer) dan hun zusters die niet aan deze hormonen waren blootgesteld. Jongens die op eenzelfde wijze in de baarmoeder aan vrouwelijke hormonen waren blootgesteld, toonden een vrouwelijker gedrag (meer groeps georiën­teerd, meer groepsafhankelijk) dan hun broers (Reinisch 1977, Green 1979, Swaab, Hofman en Fliers 1986). Daar taal een vorm van gedrag is, is het aannemelijk dat een deel van de sekseverschillen in taalgebruik en taalgedrag een gevolg is van het sekseverschil in hormoonhuishouding. We denken hierbij bijvoorbeeld aan het frequenter gebruik bij vrouwen van taalvormen die op onzekerheid wijzen, het feit dat vrouwen minder vaak interrumperen dan mannen, het feit dat vrouwen zich meer aan de taalnorm aanpassen". (citaat van Tom Boves en Marinel Gerritsen uit hun boek: "Inleiding in de sociolinguïstiek").

 

De standaardtaal zelf is, volgens de heersende waarden en normen, seksistisch van aard. De mannelijke vervoegingvorm domineert de vrouwelijke. Er is veel moeite gedaan om meer vrouwelijke woorden en vervoegingen in te voeren. Het resultaat hiervan valt enigszins tegen omdat de standaardtaal levend is en zich niet laat dicteren door bijvoorbeeld het Nederlands taalinstituut. Desondanks is er in de maatschappij wel een grotere bewustwording gekomen van het cultureel bepaalde seksistische taalgebruik.

 

Alle rechten voorbehouden aan Gert van Veen en PsychoWerk 2004 (c). Voor meer informatie stuur je een e-mail naar: info@psychowerk.nl