1. Kwaad en lijden: de Jainisten geloven dat de wereld in de greep is van het kwade en het lijden. De materiele wereld bindt de zielen aan hun aardse bestaan, waardoor er een grote mate van gehechtheid ontstaat aan materiele zaken en genoegens. Het gevolg is dat de kringloop van wedergeboorte niet doorbroken kan worden en het karma steeds zwaarder wordt. Onthouding (bijvoorbeeld in de vorm van een ascetisch leven) kunnen een bijdrage leveren tot het bevrijden van de ziel.
2. Ahisma: de Jainisten leven onder andere volgens het Ahisma principe, hetgeen betekent dat zij absoluut vermijden om iemand of iets letsel toe te brengen. Het is daarom ook dat de gelovigen vegetarisch zijn. Hierdoor zijn de Jainisten vaak beroepsmatig in de handel actief, omdat bij veel andere beroepen de kans groter is dat een wezen schade oploopt door hun toedoen. Monniken hebben een bezempje bij zich en vegen de grond voor hun schoon, om zo te voorkomen dat per ongeluk een diertje onder hun voeten wordt verpletterd. Ook zullen zij het water zeven om te voorkomen dat een beestje wordt ingeslikt. Sommige monniken dragen zelfs een monddoekje om uit te sluiten dat een insect in zijn mond terecht komt.
3. Satya (waarachtigheid): de Jainisten spreken zich niet rechtstreeks uit tegen anderen. Eerst bedenken ze nauwgezet wat en hoe zij gaan zeggen. Het doel is om nooit iets kwetsend tegen anderen te zeggen.
4. Asteya (niet stelen): de Jainisten mogen niet stelen en zien af van hebzucht en uitbuiting.
5. Brahmacharya (kuisheid): de monniken en nonnen leven een celibatair leven. Van de gelovigen wordt verwacht dat zij monogaam en trouw zijn aan hun partner.
6. Aparigraha (onthechting): de Jainisten streven er na om zich te onthechten van het materiele, omdat deze slechts van voorbijgaande aard zijn. De gelovigen zullen daarom hun rijkdom schenken aan goede doelen.
Alle rechten voorbehouden aan Gert van Veen en PsychoWerk 2004 (c). Voor meer informatie stuur je een e-mail naar: info@psychowerk.nl