IQ test, de
 
 

Er bestaan IQ-testen in vele vormen, geuren, kleuren en maten. Je kunt het haast niet zo gek bedenken of er kan wel een bijbehorende test worden gevonden.

Sommige testen richten zich op een bepaalde cultuur, anderen op de verbale capaciteit of de analytische vermogens van de testpersoon. De voornaamste kritiek op de IQ-test is dat deze verband houdt met het opleidingsniveau van de persoon en slechts beperkt met (levens)ervaringen en niet schoolse vaardigheden. Zo zal de intelligentie lager uitpakken als je een Amerikaanse IQ-test invult. De reden hiervan is dat de Amerikaanse IQ-test typische wetenswaardigheden bevat die hier niet op de meeste scholen wordt geleerd, bijvoorbeeld de namen van de staten en hun hoofdsteden. Ben je dan ineens minder intelligent? Is iemand met een laag opleidingniveau minder intelligent omdat hij bepaalde algemene feitenkennis niet weet?

De afgelopen jaren is de oppositie tegen de IQ-test gegroeid. Wellicht de bekendste Nederlandse criticus is psycholoog van der Minden. Sommige onderzoekers zeggen dat IQ-testen alleen maar het analytische vermogen kunnen meten, terwijl anderen vertellen dat de intelligentie te complex van aard is om te meten. Kritiek op de IQ-test komt ook uit de hoek van de etnische minderheden. De testen houden onvoldoende rekening met de diverse culturele achtergronden. Het gevolg is doorgaans een lagere IQ-score. Het gevaar bestaat dat op basis hiervan de conclusie wordt getrokken dat de ene etnische groep intelligenter is dan de andere (het ideaal van Galton). Echter is dit een foutieve conclusie, omdat bij de samenstelling van de IQ-test simpelweg geen rekening is gehouden met culturele verschillen. Professor Robert Sternberg heeft hier onder andere onderzoek naar gedaan. Zo werd in Kenia bijvoorbeeld vastgesteld dat kinderen die traditioneel waren opgevoed hoog scoorde op de inheemse test en laag scoorden op de conventionele (westerse) test. Omgekeerd gold dat Keniaanse kinderen die Westers waren opgevoed hoog scoorden op de conventionele test en laag op de inheemse test. Ook binnen andersoortige culturen zijn soortgelijke verschillen waargenomen. Zo stelde Sternberg vast dat in creatieve en praktische groepen aan de Yale universiteit, dat deze een multiculturele samenstelling kende. De multiculturele diversiteit was onder andere gebaseerd op ras, etniciteit, sociaal/economische milieus en opleidingen. In analytische groepen was er meer sprake van een groepsleden met een homogene (conservatieve) achtergrond..

 

 

Alle rechten voorbehouden aan Gert van Veen en PsychoWerk 2004 (c). Voor meer informatie stuur je een e-mail naar: info@psychowerk.nl