Binnen de Vedische religies speelt het begrip: karma, een essentiële rol. Karma is datgene wat de ziel bindt aan de stoffelijke wereld. Het binden kan gebeuren door bijvoorbeeld begeerten als lust en het verrichten van handelingen als het doden van dieren. Een mens kan een negatief of een positief karma ontwikkelen. Pas wanneer de ziel is bevrijd van de aardse binding (karma), kan de cyclus van wedergeboorten worden doorbroken.
Binnen het Hindoeïsme wordt er vanuit gegaan dat een karma wordt meegenomen naar een volgend leven. De boeddhisten streven er naar om zichzelf te bevrijden van begeerten en aardse gehechtheden, om op deze wijze het Ik-besef te laten verdwijnen. Als het Ik is opgegaan in het niets, dan valt er ook niets meer te reïncarneren en is de ziel bevrijd van de kringloop van wedergeboorten. Binnen het Jainisme wordt er vanuit gegaan dat een slecht karma de ziel (letterlijk) zwaarder maakt. Door ascese te beoefenen kan de bezwaarde ziel (en lichaam) letterlijk en figuurlijk worden verlicht. Het geloof in wedergeboorten komt voort uit de leerstelling dat het leven (en alles dat bestaat) cyclisch van aard is. Met andere woorden: het leven bestaat uit repeterende kringlopen, waar niets of niemand zich aan kan onttrekken. Zelfs niet de Goden. Volgens het klassieke hindoeïsme moet de ziel 84.000 reïncarnaties doorlopen voordat hij de cyclus van wedergeboorten kan doorbreken. Iedere ziel is begonnen als de meest eenvoudige levensvorm, waarna het de gedaanten van insecten aanneemt om vervolgens op te klimmen tot aan de mensengedaante. Na de mensengedaante reïncarneert de ziel in een halfgod. Hierna verenigt de ziel zich met de Natuur. De ziel is bevrijd. De Hindoes en de Jainisten noemen deze bevrijding Moksha. De boeddhisten noemen het nirvana.
Alle rechten voorbehouden aan Gert van Veen en PsychoWerk 2004 (c). Voor meer informatie stuur je een e-mail naar: info@psychowerk.nl