Testopgaven kunnen we in twee groepen verdelen, namelijk opgaven waarbij snelheid essentieel is en opgaven waarbij inzicht cruciaal is. Tests die inzicht meten, kunnen zo moeilijk zijn dat veel mensen ze niet tot een goed einde brengen, hoelang ze er ook mee bezig zijn. Het criterium voor succes is hierbij of het probleem al of niet wordt opgelost. Opgaven waarbij de snelheidsfactor centraal staat, zijn relatief gemakkelijk zodat bijna iedereen die problemen kan oplossen. Hier is het aantal opgeloste problemen het criterium voor succes. Bij een dergelijke test geldt een tijdslimiet van bijvoorbeeld 30 minuten en er zijn meer opgaven dan zelfs de snelste en de slimste proefpersoon kan oplossen; de score is dan het aantal correcte oplossingen binnen de gestelde tijd.
Het bovenstaande geeft twee uitersten weer. De meeste tests combineren beide soorten opgaven. Lang is gedacht dat deze beide soorten opgaven twee typen van intelligentie registreerden: diepgaand (inzicht) en oppervlakkig (snelheid).
De feiten schijnen deze aantrekkelijke veronderstelling tegen te spreken: experimenten hebben aangetoond dat snelheid van denken gelijkelijk aan beide typen ten grondslag ligt. Als het denkproces langzaam verloopt, worden de kansen om een gecompliceerd probleem op te lossen steeds kleiner, want tegen de tijd dat men toe is aan aspect C en D van het probleem, zijn A en B al weer vergeten. Snelheid is belangrijk omdat het aantal items dat we kunnen vasthouden in ons korte-termijngeheugen zeer beperkt is, en als we die items langzaam afhandelen, verdwijnen ze. De snelheid van cognitieve processen schijnt een fundamenteel gegeven te zijn dat ten grondslag ligt aan hoge scores in IQ-tests.
Alle rechten voorbehouden aan Gert van Veen en PsychoWerk 2004 (c). Voor meer informatie stuur je een e-mail naar: info@psychowerk.nl