De rechten van de gehuwde vrouw zijn tijdens de 19e eeuw ingrijpend verandert.
In de Victoriaanse tijd was de echtgenote, voor de wet, een bezit van haar man. Hij kon naar believen doen met haar wat hem goed achtte. De echtgenoot nam alle besluiten en zijn wil was de wet in het huis. Het stond de man vrij om zijn vrouw te verplichten om een kuisheidsgordel te dragen of om haar te straffen. Het straffen kon een flinke aframmeling zijn, maar ook door bijvoorbeeld de vrouw de mond te snoeren.
In Engeland werden diverse wetten aangenomen, die tot doel hadden om de positie van de vrouw te verbeteren. Zo ook de Matrimonial Causes Act uit 1857. Hierin werd geregeld dat de echtgenoot van zijn eega mocht scheiden als zij was vreemd gegaan. Hij kreeg dan de voogdij over de kinderen en liet haar berooid achter. De echtgenote kon niet van haar man scheiden als zij hem in het bed van een andere had betrapt. Echter kon ze hem wel verlaten als was aangetoond dat de echtgenoot haar regelmatig sloeg. Alleen bleef het huwelijk dan wel in tact.
In de tachtiger jaren kwam er een nieuwe wet: Married Women's Property Act (1882). De vrouw bleef het kapitaal, wat zij mee in het huwelijk had gebracht, behouden als de man van haar wilde scheiden. Een tweede bijzondere wetsaanpassing was dat de echtgenoot zijn vrouw alleen nog maar mocht slaan met een stok ter dikte van zijn duim.
En hier bij ons veranderde er niet veel: de echtgenoot mocht zijn vrouw slaan en straffen naar believen. Scheiden was eveneens voor een vrouw zo goed als onmogelijk. Oeps, tot zover de romantiek van het huwelijk!